Een zeventienjarige jongen met een verblijfsstatus dreigt op zijn achttiende verjaardag dakloos te raken. Vanwege psychische problemen en drugsgebruik komt hij vanuit het AZC in de gesloten jeugdzorg terecht. Daar knapt hij op, maar na zijn ontslag blijkt hij nergens op een gemeentelijke taakstelling geplaatst. Geen enkele gemeente voelt zich daardoor verantwoordelijk voor vervolgopvang of huisvesting. Zijn voogd maakt zich grote zorgen: komt er op tijd een passende woonplek?

De jongen heeft een moeilijke tijd achter de rug. Eerst woont hij in een AZC in het zuiden van Nederland, waar hij een verblijfsvergunning krijgt. Daarna gaat het bergafwaarts: hij kampt met PTSS, krijgt psychoses en gebruikt drugs. Hij belandt in de jeugdzorg in een gemeente in het oosten. Wanneer zijn situatie snel verslechtert, volgt opname in de gesloten jeugdzorg in Limburg. Daar knapt hij op: hij komt tot rust, slikt medicatie en stopt met drugs. Er wordt besloten dat hij weg mag uit de gesloten jeugdzorg.   

Omdat er een afspraak is dat gemeenten voor de jongeren die bij hen in de gespecialiseerde jeugdhulpverlening geplaatst worden, niet verantwoordelijk zijn voor het regelen van vervolghulp of een woning, komt de jongere in de betreffende gemeentes daar niet voor in aanmerking.  

Zoektocht naar vervolgplek

Intussen is zijn voogd al geruime tijd op zoek naar een passende woonplek. De gemeente van het AZC waar hij verbleef is tot zijn achttiende verantwoordelijk in het kader van de jeugdwet en denkt welwillend mee, maar zonder resultaat. Voorlopig mag hij nog in de groep van de gesloten jeugdzorg blijven wonen tot hij achttien wordt. Langer kan niet: de machtiging loopt dan af. Zelf wil hij daar ook graag weg en bovendien heeft hij deze intensieve vorm van hulp niet meer nodig.     

Zijn achttiende verjaardag komt echter snel dichterbij en nog altijd is er geen oplossing. Beschermd wonen lijkt de beste optie. Die voorkeur komt voort uit de vrees dat de jongen, met te veel vrijheid, zijn medicatie niet blijft nemen of terugvalt in drugsgebruik. Maar overal gelden wachtlijsten van anderhalf jaar of langer. Daarom wordt nu ook gekeken naar zelfstandig wonen met ambulante begeleiding, de gemeente waar het AZC staat zal dit bekostigen vanuit verlengde jeugdzorg. De vraag blijft waar deze jongen uiteindelijk kan wonen. 

PMM komt samen met betrokken partijen tot oplossing

Op advies van de gemeente van het AZC schakelt de voogd het Maatwerkloket van PMM in. De centrale vraag is: waar kan de jongen na zijn achttiende verjaardag terecht en hoe regel je dat binnen de verschillende kaders, zoals de Jeugdwet en de uitstroom vanuit het AZC? 

Hoewel de voogd de betrokken partijen al eerder had benaderd, lukte het niet om iedereen aan tafel te krijgen. Met inzet van PMM lukt dat nu wél. PMM organiseert meerdere overleggen met onder andere de voogd, jeugdzorgorganisaties, gemeenten, het centrale orgaan COA en de ministeries van JenV en VWS. Bij elke bijeenkomst worden afspraken gemaakt: welke opties zijn er en wie neemt welk actiepunt op zich? Ook houdt PMM de voortgang in de gaten.

Die aanpak werpt vruchten af. Doordat de gemeente van het AZC eerder al besloten had verlengde jeugdzorg te financieren, kan uiteindelijk een woonplek worden geregeld bij een jeugdhulpinstelling in Gelderland, gespecialiseerd in begeleid wonen voor jongeren met een vluchtelingenachtergrond. Hierbij wordt maatwerk toegepast: de jongen mag nog één dag na zijn achttiende verjaardag in de open groep van de gesloten jeugdzorg blijven, en kan daarna direct door naar zijn nieuwe woonplek. 

Systeemleren: wat laat deze casus zien?

 Wet- en regelgeving sluit niet altijd aan op de praktijk. Volgens de Jeugdwet is de laatste woonplaats - waar deze jongen nog geen verblijf had - vóór jeugdzorg met verblijf (zoals bijvoorbeeld residentiële opname in de gespecialiseerde jeugdzorg) verantwoordelijk voor jeugdzorg.   

In dit geval is dat de gemeente van het AZC. Omdat de jongen daar in een AZC verbleef, geldt echter de taakstelling voor vergunninghouders. Dat betekent: De verantwoordelijkheid voor huisvesting zou via die weg aan een andere gemeente moeten worden toegewezen, maar dat is niet gebeurd. Daardoor voelt geen enkele gemeente zich verantwoordelijk, een probleem dat ook andere jonge statushouders kan treffen. Het COA gaat in gesprek met het ministerie van Asiel en Migratie om het bredere knelpunt structureel op te lossen.   

De gemeente van het AZC financiert in dit geval vanuit de verlengde jeugdzorg een plek in een instelling. Voor vervolghuisvesting ná die periode is zij echter niet verantwoordelijk. Daarom is met het COA afgesproken dat zij in gesprek gaan met de gemeente van de jeugdzorginstelling om de jongen daar op de taakstelling te plaatsen, zodat deze gemeente zorgt voor een passende woonplek zodra hij zelfstandig kan gaan wonen. Dit is inmiddels gelukt.